De Australische professor internationaal recht Anne Orford gaf eerder dit academiejaar een lezing in Paris I Panthéon-Sorbonne (de universiteit van o.a. Emmanuelle Jouannet, groot specialist volkenrechtsgeschiedenis). De interventie (meer dan een uur) kan integraal bekeken worden via het youtubekanaal van de European Society of International Law (zie hieronder).
Haar interventie past in de reeks van nieuwe algemene werken die de laatste jaren zijn uitgekomen. Denk maar aan het Oxford Handbook of the History of International Law (bijzonder volumineus, maar weinig coherent), het Research Handbook on the History and Theory of International Law (Routledge, compacter, verzameling van goede capita selecta) of Emmanuelle Jouannet's Le droit international libéral-providence (originele en persoonlijke visie op de ontwikkeling van het volkenrecht ab initio, met de klemtoon op solidariteit tussen burgers en staten als alternatief narrative).
Haar interventie past in de reeks van nieuwe algemene werken die de laatste jaren zijn uitgekomen. Denk maar aan het Oxford Handbook of the History of International Law (bijzonder volumineus, maar weinig coherent), het Research Handbook on the History and Theory of International Law (Routledge, compacter, verzameling van goede capita selecta) of Emmanuelle Jouannet's Le droit international libéral-providence (originele en persoonlijke visie op de ontwikkeling van het volkenrecht ab initio, met de klemtoon op solidariteit tussen burgers en staten als alternatief narrative).
Orford biedt een (Anglo-Amerikaanse) blik op de methodologie en theorie van de volkenrechtsgeschiedenis, met de focus op de doctrine. Is het legitiem om het verleden te interpreteren vanuit het heden (bijvoorbeeld door de globalisering terug te projecteren op de Spaanse neo-scholastiek uit de 16de eeuw) ? Hoe ver kan je los komen van context (in de zeer politieke discipline van het internationaal recht) ?
Het zijn vragen waar elke zichzelf respecterende onderzoeker mee hoort te worstelen. Elke vorm van geschiedschrijving is hedendaagse geschiedenis. Daarentegen staat natuurlijk dat, op rechtstheoretisch vlak, het internationaal recht niet fundamenteel veranderd is. Wie "binnenlands" recht onderzoekt, kan altijd rekenen op het geweldmonopolie dat uitgaat van de overheid, en waar de regels dus gesanctioneerd worden. Het internationaal recht kent dit theoretisch (bijvoorbeeld door het geweldverbod in het VN-Handvest, gekoppeld aan de bevoegdheden van de Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het Handvest), maar in de praktijk niet zo vaak (staten moeten toestemmen in normen die hen binden, omdat hun vrijheid en soevereiniteit in principe onbeperkt is). Internationaal recht is grotendeels een project van de netwerken van mensen die het recht (be)schrijven: professoren, rechters en (een beperkte groep) advocaten (zie hierover het schitterende artikel "Wording in International Law" van Jean d'Aspremont in het Leiden Journal of International Law). De Staten maken evenwel het internationaal recht door verdragen of door hun aangehouden constante gedrag (internationale gewoonte). Pas in tweede orde komen rechtspraak en rechtsleer. De bevoegdheid van internationale rechtbanken is overigens grotendeels afhankelijk van de instemming van opnieuw dezelfde staten om door hen beoordeeld te worden. Het Internationaal Strafhof (waarbij de VS -voorlopig toch- geen partij zijn, en dat ook bij Afrikaanse staten verzet oproept) is een mooi voorbeeld.
In de praktijk wordt er door staten pas achteraf gezocht naar een juridische verantwoording voor een politieke beslissing, e.g. de Britse en Amerikaanse rechtvaardigingen voor de inval in Irak (2003), of de Sovjetrepressies van de opstanden in Hongarije (1956) en Tsjechië (1968) (waarbij men enerzijds argumenteerde dat het VN-recht (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het "kapitalistische" EU-recht, of alles wat met de NAVO te maken had) het enige legitieme was, omdat het universeel was, en anderzijds het geweldverbod schond door binnen te vallen in de eigen satellietstaten).
Concepten zijn ook vaak heel dubbelzinnig en lijken in recurrente modes terug te komen. Denk maar aan de "Reponsibility to Protect" (=binnenvallen als je vreest dat er een ernstige mensenrechtenschending zit aan te komen in een nochtans soevereine staat) versus het verzoek van de neutrale staten/ex-kolonies tijdens de Koude Oorlog om niet in hun soevereiniteit te worden geraakt. Verhinder je door dit soort van doctrines genocides als in Ruanda of burgeroorlogen als Joegoslavië ? Of mengen de machtigste staten zich dan ongestraft in de aangelegenheden van de zwakkeren ? Is de interventie in Mali een geval van zelfverdediging, waarbij de regering de hulp van Frankrijk inroept ? Een geval van humanitaire interventie ? Of een geval van (verboden) interventie ? Wie door de soevereiniteitshuls van de staat breekt, kan dat doen om een bevolking te domineren, maar ook om haar te redden. De knoop is vaak bijna onontwarbaar. Het recht kàn hier geen kant-en-klare oplossing afleveren, omdat er geen verplichtende rechtsmacht bestaat voor een orgaan dat gezaghebbende teksten interpreteert en vervolgens een oordeel uitspreekt. Dezelfde argumenten kunnen twee perfect tegenovergestelde posities ondersteunen. Talleyrand's "La non-intervention, c'est un mot métaphysique et politique qui signifie à peu près la même chose qu'intervention" is -eerder dan een poging tot ridiculiseren van het internationaal recht- een uitnodiging om aan historisch onderzoek te doen. Net onwille van de vaagheid, zijn precedenten zeer belangrijk. Dat het internationaal recht daarbij in zijn redeneringen niet consequent is, is al ten overvloede aangetoond. Het liberale project van het volkenrecht (= een rechtsorde creëren, los van Goddelijke of andere top-down principes, vanonder uit, op basis van overeenkomsten tussen rechtssubjecten, waarin men de Rede terugvindt) botst voortdurend met de nood aan een extra-consensuele verklaring (= een verklaring die van boven of buiten de partijen komt), die -bij gebreke aan statelijke instemming- niet legitiem kan zijn.
Raoul Van Caenegem stelde in zijn "Over Koningen en Bureaucraten" (een algemeen werk over de evolutie van de Westerse staatsinstellingen) lapidair dat het internationaal recht in een tijdperk van kernwapens nog even primitief is als in het stenen tijdperk. Dat heeft natuurlijk wel een groot voordeel voor de volkenrechtshistoricus: vergelijken wordt een pak gemakkelijker. Veel dilemma's zijn eeuwig en situeren zich voor een groot stuk op het terrein van de politieke filosofie (gerechtvaardigde oorlog, contractstrouw, zie bijvoorbeeld het recente symposium in het European Journal of International Law rond Walzer's Just and Unjust Wars).
De verleiding is dan ook groot om een "=" te trekken tussen een bestudeerd, historisch, fenomeen en de internationale samenleving vandaag. Een dergelijke "verkorting" kan pedagogisch verantwoord zijn (om leken te initiëren, of om interesse te wekken voor rechtsgeschiedenis bij positieve jursten). Wetenschappelijk gezien is precisie evenwel minstens zo belangrijk als theoretische coherentie. Een perfect sluitend begrippensysteem kan omver geblazen worden als blijkt dat hetzelfde woord op twee verschillende momenten twee verschillende betekenissen heeft. Vooral historici, die eerder neigen naar precieze, factuele en complexe verklaringen van gebeurtenissen, zijn om die reden erg terughoudend over het generaliseren van conclusies die geldig zijn voor een onderzochte casus, waar men zo dicht mogelijk bij de primaire bronnen is geweest, naar andere gevallen, waar men die (nog) niet heeft gezien.
Ook voor een rechtshistoricus is dus (net als voor bijvoorbeeld beoefenaars van de rechtsvergelijking als hulpwetenschap of hoofddiscipline) de context en originele betekenis van een bestudeerde tekst essentieel. Dat lijkt een gemeenplaats, maar het is niet steeds evident om uit te maken of men zich al dan niet aan de regel gehouden heeft. Neem nu dat een auteur een briljante synthese weet te maken van een
uitgebreid corpus aan bronnen, en, om zijn theorie meer allure te geven,
haar ook van toepassing verklaart op intermediaire evoluties of andere
fenomenen in hetzelfde veld. De wetenschappelijke gemeenschap (= andere onderzoekers) wordt in dat geval een arena, waar de bronnen opnieuw tegen het licht worden gehouden. Zo blijkt ook uit de onderstaande interventie, waarin Orford de theorie van Anthonie Anghie over imperialisme en globalisering in de volkenrechtsgeschiedenis vergelijkt met de eerdere renaissance van de Spaanse neo-scholastiek in de VS, bij het begint van de twintigste eeuw (zie de reeks "Classics of International Law" van de Carnegie Foundation).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten