donderdag, maart 12, 2015

ARTICLE: Charles de Gaulle, Anti-Hegemonic Discourse and International Law (Forum Historiae Iuris, 12 March 2015)

(image source: forum historiae iuris)


I published an article on Forum Historiae Iuris, the peer-reviewed electronic journal of the Max Planck Institute for European Legal History.

Find out more here (xml-version, pdf).

Abstract:
French President Charles de Gaulle (1890-1970) was a controversial figure on the international scene during the Cold War. He steered an original and provocative course bordering on independence from the bipolar structure of post-1945 world politics. De Gaulle’s combination of national independence and a global appeal to state sovereignty casts a long shadow over foreign policy debates in France and in Europe. Although his references to the long run of geopolitics, to history or to “Grandeur” seemed to run against the course of history for many contemporaries, de Gaulle’s discourse can be linked up with timeless normative understandings between states. Self-determination, national legitimacy and independence are the precondition to a system whereby state consent creates norms.
The present contribution concentrates on the legal arguments employed to support de Gaulle’s audacious speeches, travels and press conferences. My analysis aims to complement classical diplomatic history. Law is seen as a vector of consensus, used to attract partners in a horizontal normative environment. During the Cold War, vertical integration within ideological blocs was a consequence of military and strategic necessity. However, the balance of nuclear deterrence created political leverage for second-rank states, conformable to the fundamental legal values of liberty and equality as essential components of sovereignty within international society. Sovereignty can be seen as a pretext to undermine collective structures, but is a recall of states’ double quality as both legal subjects and norm creators. The common liberty of all actors in the international arena is a bulwark against top-down descending unification. Bottom-up legitimated notions of justice and law resurface when we analyse primary sources in detail. Pragmatic political discourse and normative legal discourse are constantly cross-disseminated. International relations are not legal at an instant and political at another, but bear the same, mixed taint at every instance.
This article starts by sketching the implications of Second World War on the traditional European system (A) and will then address the three main areas of French foreign policy in the 1960s (B): Political intergovernmental cooperation, supranational economic integration, and the nature of the transnational military and strategic partnership.
De Gaulle’s perturbing diplomatic action had a double objective. On the internal front, he strived to restore national pride after the Algerian imbroglio, and to mark a turn-around for the French economy. On the external front, he wanted to recall the perpetual rules of international relations to the hegemonic power within the Western bloc. Both were intimately linked . The United States, imbued with a missionary conviction that their action would ultimately lead to stability and peace through the rule of law , had to be reminded that the international society functioned as an arena. For de Gaulle, every state (including the new ones, created in the wave of decolonisation), had a legitimate claim to further its own national interest, irrespective of supranational order . The order propagated by the Americans entailed a consensus around values which de Gaulle found naïve. For de Gaulle, there was no genuine “common international interest” behind the structure of the post-1945 international organizations, but merely badly disguised attempts to manipulate allies . A Europe of States, “from the Atlantic to the Ural”, did not distinguish between East and West, whereas, for Washington, including the former would be impossible .
Yet, distinct sets of values and geopolitically determined interests did not necessarily entail armed confrontation, but reflected a realist perspective on international relations. Polycentrism, echoing the horizontal order after the Peace of Utrecht (1713 ) or the 19th Century Concert of Europe, was achievable. Not in terms of physical capability, but in terms of political decision centres, where international discourse could be mastered independent from the leading ally . De Gaulle was convinced that his opinion was so self-evidently internally valid and reflected structural necessity for the international system, that history would prove him right .
The jurist’s position in specific political discourse is very close to complete apology. De Gaulle saw political will as the prima donna of international lawmaking (as the Luxemburg compromise, and the Fouchet proposals demonstrate) and relied on the unilateral interpretation of agreements (cf. the NATO decisions of 1966). Yet, de Gaulle’s advocacy of the international arena as one of confrontation did entail a minimum consensus on values. In itself, the promotion of a multipolar and egalitarian international society is a normative principle, relying on reciprocal consent and advantage, inextricably linked with a European tradition of diplomatic culture, which functions as the nurturing and mutually influenced infrastructure of legal discourse.

woensdag, maart 11, 2015

Artikel 49.3 en de onverwoestbare grondwet van Michel Debré




Zelden is zoveel gedebatteerd rond een artikel uit de Grondwet van de Franse Vijfde Republiek (4 oktober 1958), als artikel 49, derde paragraaf. Deze bepaling laat de eerste minister toe om, na een in de ministerraad overlegd besluit, het lot van de regering te koppelen aan een wetsontwerp in de Assemblée Nationale. Enkel een succesvolle motie van wantrouwen (motion de censure) kan verhinderen dat de tekst wordt aangenomen. De facto leidt dit ertoe dat een ontwerp dat losstaand niet op een meerderheid kan rekenen, toch wordt goedgekeurd. De techniek kan gebruikt worden voor alle ontwerpen rond begroting van de staat of de sociale zekerheid. Bijkomend kan één andere tekst (ontwerp of voorstel) per zittingsperiode hieronder vallen.

Traditioneel vraagt links in Frankrijk om de afschaffing van dit artikel, dat ertoe zou strekken om de parlementaire meerderheid aan banden te leggen ten gunste van de uitvoerende macht. Het 209 artikelen tellende wetsontwerp dat minister van Economie Emmanuel Macron de afgelopen maanden in het parlement verdedigde, is een mooie illustratie van de werkelijke plaats van “l’article quarante-neuf-trois” in de scheiding der machten onder de Vijfde Republiek. 


 
De huidige Franse regering wordt in de Assemblée gesteund door een meerderheid van de Parti Socialiste en de Parti Radical de Gauche (centrum-links).  Bij de parlementsverkiezingen van juni 2012 haalde de partij van president Hollande 280 zetels op 577. De groene (17) en centrum-linkse (12) bondgenoten zorgden samen met onafhankelijke linkse parlementsleden (22) voor een comfortabele meerderheid. Door het verlies van vier zetels bij opeenvolgende tussentijdse verkiezingen en de uittocht van de groene partij na het ontslag van de regering-Ayrault II (april 2014) is het risico op dissidentie binnen de PS-fractie sterk toegenomen. In september verloor links ook de meerderheid in de Senaat na een nederlaag bij de gemeenteraadsverkiezingen (maart 2014), maar deze instelling is nooit doorslaggevend. 

Naar schatting dertig tot veertig “députés frondeurs, te situeren aan de linkerzijde van de partij, stellen zich al maanden kritisch op tegen het economische beleid van de regering-Valls II. In de meeste gevallen onthouden ze zich. Dit bemoeilijkt het stemmen van gevoelige wetsontwerpen. Bij dat van Macron verkondigden meerdere kamerleden in het openbaar verder te zullen gaan, door tegen te stemmen. Ook al kan de oppositie (UMP-UDI) zich gedeeltelijk vinden in de hervormingen, de politieke opportuniteit om een ontbinding van het parlement of het ontslag van de regering uit te lokken, is te mooi om te laten liggen.




De aan het parlement voorgelegde tekst verzamelt diverse maatregelen die de Franse economie moeten dereguleren, van meer zondagswerk, minder beperkingen voor de advocatuur tot de liberalisering van het busvervoer tot belastingvermindering voor distributie van gratis aandelen aan werknemers. Op dinsdag 17 februari 2015 kondigde oud-minister Benoît Hamon aan zich niet te onthouden, maar tegen te stemmen. Samen met Arnaud Montebourg nam hij in augustus 2014 met veel gedruis ontslag uit de regering Valls-I, uit protest tegen bezuinigingen. De regering besliste prompt op woensdag 18 februari om de “49.3” te gebruiken.  


Deze manoeuvres kaderen in de aanloop naar het congres van de Parti Socialiste, dat in juni plaatsheeft in Poitiers. Om de drie tot vier jaar stemmen de partijleden over inhoudelijke moties, die aanleiding geven tot een proportionele verdeling in groepen van de nationale partijraad. Bij de “frondeurs” leeft de overtuiging dat Valls en Macron zich in de minderheid bevinden bij partijkaders en militanten. Macron, oud-zakenbankier en naar Franse normen extreem jong tot belangrijke verantwoordelijkheden geroepen, wordt in de satirische pers opgevoerd als de huilbaby van president Hollande en Pierre Gattaz, voorzitter van de werkgeversfederatie. Invloedrijke figuren uit de buik van de partij, zoals oud-voorzitter Martine Aubry, kozen de uitbreiding van de zondagsarbeid uit de wet-Macron als schietschijf.

Het gebruik van de “49.3” werd in 2006 door toenmalig oppositieleider Hollande aan de kaak gesteld als een “brutaliteit” vanuit de regering en een “ontkenning van de democratie”. In 2007 vroeg kandidaat Royal nog om de inperking van de bepaling totbegrotingsontwerpen, maar in 2012 was het afschaffen van de “49.3” al geen punt meer in de 60 engagementen van kandidaat Hollande. De diepere realiteit van de Franse instellingen is dat de “49.3” onlosmakelijk verbonden is met de verhouding tussen presidentiële en parlementsverkiezingen. Om een einde te maken aan de instabiliteit van de meerpartijenregeringen in de Vierde Republiek(1946-1958) werd het systeem door Michel Debré (1912-1996) zo ontworpen, dat een rechtstreeks verkozen president bij blokkering in het spel van de politieke partijen knopen kan doorhakken. De president stuurt de eerste minister de laan uit naar eigen goeddunken (art. 8) en ontbindt het parlement wanneer de regering geen meerderheid meer heeft (art. 12). In dit laatste geval komen er verkiezingen, maar doet de president zijn termijn gewoon uit (art. 6). 


De Franse politieke geschiedenis wijst uit dat de meerderheid zich steevast verdeelt met het perspectief op de volgende presidentsverkiezingen, ook al zijn die nog jaren ver. Zowel bij rechts als links worden symbooldossiers aangegrepen om zich af te zetten tegen concurrenten binnen de eigen beweging. Zo gaf de verdeeldheid tussen “Chiraquiens” en “Balladuriens” binnen de RPR aanleiding tot de ontbinding van het parlement in 1997 en stelde Jacques Chirac (RPR) zich kandidaat tegen Valéry Giscard d’Estaing (UDF, maar zelfde meerderheid) in 1981. De omvang van de parlementaire fracties maakt hen bovendien moeilijk te disciplineren naar Belgisch model. Artikel 49.3 is een rem op ongebreidelde twisten. Rebellerende parlementairen worden voor het blok geplaatst: wie tegenstemt, wordt met zijn collega’s terug naar de kiezer gestuurd, en dreigt zijn zetel te verliezen. 



Tegelijk levert deze bepaling in fine, net als de communautaire alarmbelprocedure in het Belgische grondwettelijk recht, geen oplossing voor het politieke probleem, dat bij de wil van de actoren zelf ligt. De mogelijkheid om het lot van een tekst te verbinden aan het vertrouwen in de regering geeft deze laatste eerder het overwicht bij het begin van de discussie, met het oog op de algemene stabiliteit van het beleid. De enige mogelijkheid om de bepaling te schrappen is een ombouw van het presidentiële systeem. Iets wat enkel bepleit wordt door de radicaal-linkse formatie van Jean-Luc Mélenchon. De roep om een “sixième république” was nochtans sterk aanwezig in de latere jaren van het presidentschap van Jacques Chirac, gekenmerkt door een verlammende strijd tussen Sarkozy en het zittende staatshoofd. Chirac hield het echter bij een reductie van het presidentiële mandaat tot vijf jaar. Iets wat paradoxaal de macht van het staatshoofd nog versterkt heeft: parlementsverkiezingen en presidentsverkiezingen vallen samen. Eens Sarkozy zich in het middelpunt van de macht had geplaatst, gingen voorstellen tot hervorming terug liggen.

zondag, maart 01, 2015

War of the Polish Succession

 (image source: Wikimedia Commons)

The Wars of Louis XIV blog links to a couple of illustrations on French, Imperial and German regiments during the War of the Polish Succession, a conflict discussed in my upcoming book. An excellent occasion to visualise the conflict. Although the campaigns in 1733, 1734 and 1735 did not have the same impact as those of the Wars of the Spanish (1701-1715) and Austrian (1740-1748) succession, they mobilised a considerable number of French, Savoyard, German, Austrian and Spanish troops, fighting on the Rhine and on the Italian peninsula. Formally fought over the succession of August the Strong as King of Poland, the war was in reality an occasion for France to regain its place in the centre of the diplomatic game in Europe, after Britain concluded separate treaties with the Emperor and the Dutch Republic (1731).

Military operations were not decisive. France and the Imperial court settled a bilateral peace in October 1735, switching on the borders of earlier arrangements. In Italy, Tuscany passed to the duke of Lorraine, who ceded his duchy to Stanislas Leczynski, Louis XV's father-in-law. Philip V of Spain's son, don Carlos, conquered Naples, establishing the Bourbon dynasty until well in the nineteenth century, but ceded Parma and Piacenza to the Emperor. Most importantly, Britain and the Dutch Republic stayed out of the conflict. Consequently, no shots were fired in the Austrian Netherlands or on the French Northern border, the traditional theatres of war in the Grand Siècle.

Yet, the war of the Polish Succession was the setting where Frederick the Great of Prussia met Prince Eugene of Savoy. Villars and Berwick, two of Louis XIV's most famous marshals, rode to battle for the very last time. Berwick's death at the siege of Philippsburg (a classic during Louis XIV's wars) is equally depicted on the  Wars of Louis XIV blog. For a detailed account of campaign's, see Massuet's contemporary Histoire de la guerre présente (1735), available on Gallica.