“Le droit contre l’empire”: anti-hegemonisch discours tussen Europese staten, 18de eeuw en post-1945
Op 28 februari houdt uw dienaar een langere uiteenzetting in het kader van de reeks Gentse Rechtshistorische Causerieën. Het concept van deze ontmoetingen bestaat uit een interactieve presentatie in seminarievorm, waarbij de spreker op informele wijze kwalitatief hoogstaande feedback krijgt van rechtshistorische peers. Wie zich aangesproken voelt, is welkom (cf. onderaan).
Deze causerie omvat het theoretische en methodologische deel van lopend comparatief doctoraatsonderzoek, dat de ambitie heeft om diplomatiek-juridische argumenten tegen hegemonie in het volkenrecht van twee op het eerste zicht verschillende periodes in kaart te brengen. Enerzijds die van de achttiende-eeuwse irenische Frans-Britse tandem tijdens de “trente heureuses” (1713-1743) na de Vrede van Utrecht, anderzijds die van de Vijfde Republiek onder Generaal De Gaulle (1958-1969).
De thesis gaat uit van een theoretische visie op het internationaal recht als crux of nexus tussen (statische, retrospectieve) machtsverhoudingen en (dynamische, prospectieve) waarden. Hegemonisch en egalitair discours zijn bijgevolg meer dan een loutere toolkit om strategische belangen ad hoc te verkopen aan partners, maar weerspiegelen een legitimerende waardenstructuur die niet noodzakelijk afgeleid is van de te boek staande rechtsgeleerde traditie. Er bestaat geen tegenstelling tussen macht en waarden, zolang de onderzoeker als observator kiest voor een breed normatief spectrum en bereid is om hetzij systemisch-doctrinaire, hetzij nationale, dan wel anachronistische en retroprojecterende vooronderstellingen te laten varen.
Voortbouwend op hypotheses en theorieën uit verwante disciplines als de culturele vroegmoderne grondwetsgeschiedenis (Barbara Stollberg-Rilinger) of de antropologisch-sociologische veldentheorie (Pierre Bourdieu) wordt het recht tussen staten bekeken als een zaak van symbolische communicatie, waar toegeschreven, eerder dan uitgeoefende macht tot uiting komt in de beheersing van een normatief discours, dat de uitdrukking vormt van impliciet gevestigde handelingspatronen, die in hun navolging bewaakt worden door ervaren praktizijnen als poortwachters. De retorische oppositie tussen verticale en horizontale strategieën vormt op die manier geen loutere afleiding van een verschil in harde macht, maar de uiting van een aansluiten bij een andere conceptuele structuur.
Deels om methodologische redenen (de aanpak van “politieke” documenten in de diplomatieke correspondentie vereist andere vaardigheden dan die van rechtsgeleerde traktaten) impliceert deze visie een verruiming van de bronnenperimeter. Niet alleen “hard recht” als uitgegeven verdragen of de gecanoniseerde “zienswijzen van de meest bevoegde schrijvers der verschillende volken”, maar ook de beslotenheid van onderhandelingskamers of het tribunaal van de internationale opinie, waar telkens van juridische concepten doordrenkte argumenten worden aangevoerd, zijn authentieke vindplaatsen van de hierboven geschetste patronen. Zowel de omfloerste en van litteraire stijlfiguren doordrenkte achttiende-eeuwse correspondentie als de daverende persconferenties van de Gaulle worden op die manier ook voor juristen relevant.
De presentatie gaat door in het vergaderlokaal op de tweede verdieping van de vakgroep Grondslagen en Geschiedenis van het Recht en dat vanaf 16u. Het wordt ten zeerste op prijs gesteld uw komst aan te melden bij Karin.Pensaert@Ugent.be.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten