zaterdag, augustus 18, 2012

Carolus Sextus Divinâ favente Clementiâ, Electus Romanorum Imperator semper augustus...

Hierboven staat een wordle van een fameus 18de-eeuws juridisch document: de expectatieve investituursbrief, waarmee keizer Karel VI op 23 december 1723 de eventuele belening van de hertogdommen Parma en Piacenza, en het groothertogdom Toscane, aan Don Carlos (°1717), zoon van de Spaanse koning Filips V en zijn tweede echtgenote Elisabeth Farnese, bevestigt.

Niet alleen het loutere gebruik van het Latijn, maar ook nagenoeg alle termen (feudus, dux, comes), doen denken dat het hier om een middeleeuwse tekst gaat, en niet om een publiekrechtelijk document uit de achttiende eeuw. Het Heilige Roomse Rijk strekte zich voor Wenen nog altijd uit over Italië. De grondwettelijke beperkingen die de Keizer in Duitsland had moeten aanvaarden (zoals de Vrede van Westfalen uit 1648, of die van Augsburg uit 1555), waren er niet van toepassing. Bijgevolg kon de keizer de plaatselijke heersers behandelen als vazallen.

In theorie, natuurlijk. In de praktijk beschikte de Keizer niet meer over de machtsmiddelen om zijn gezag in Italië te doen respecteren. Van zodra Wenen te sterk werd, riepen de plaatselijke vorsten (Savoye, Parma, Modena, Guastalla) de hulp van vreemde mogendheden in. De successie in "PPT" (een beetje het "BHV" van mijn doctoraat) is eigenlijk maar een voetnoot bij de grote Spaanse Successieoorlog (1701-1714), waarbij Karel VI en Filips V met getrokken messen tegenover elkaar stonden. Filips V ziet de opvolging in Midden-Italië als een manier om revanche te nemen voor de uitdrijving van Spanje uit het schiereiland.

De Keizer is door het verdrag van Londen, of verdrag van de Quadruple Alliantie (2 Augustus 1718, artikel V) verplicht om deze oplossing te aanvaarden. Het verdrag verplicht Karel VI om een vazal te kiezen. De vorm van het leenrecht wordt nog wel gerespecteerd, maar in realiteit worden de beslissingen op een hoger niveau genomen. Een geval van embryonale normenhiërarchie.

Over deze tekst is er meer dan twee jaar intensief ruzie gemaakt in de voornaamste Europese hoofdsteden: Karel VI gebruikt alle truken van de foor om Don Carlos te omschrijven als een ligische vazal (= iemand die bij voorrang ondergeschikt is gemaakt aan één van zijn leenheren, alsof hij hem dient als een loutere onderdaan), wat door de Spanjaarden, en hun Frans-Britse bondgenoten/bemiddelaars, fel wordt bevochten. Op 26 januari 1724 wordt het congres van Cambrai geopend met de plechtige overhandiging van deze brief aan de gevolmachtigden van de Spaanse koning.

Dit keizerlijke diploma kon de kwestie nog niet definitief beslechten. Het woord "expectatief" zegt het al: in 1723 zitten er nog hertogen op de troon in Parma (Francesco Farnese) en Firenze (Gian Gastone de'Medici). De laatste volgt in november 1723 zijn broer Cosimo III op, die overlijdt tijdens het congres. Wat op zich weer de aanleiding vormt voor een stevig potje ruzie maken over de investituur voor de republiek Sienna, waarvan de Spanjaarden vinden dat ze apart van het groothertogdom Toscane moet plaatsehebben. 

Pas in 1731, bij het overlijden van de laatste Parmezaanse hertog, Antonio Farnese, komt Don Carlos effectief naar Italië. Er zal echter nog een (kleine) oorlog over gaan, met de Poolse Successieoorlog (1733-1738), voor ook Toscane van heerser verandert: hertog Frans Stefan van Lotharingen, schoonzoon van de Keizer, volgt Gian Gastone op, ter compensatie voor het verlies van zijn hertogdom aan de voormalige koning van Polen, Stanislas Leczynski. Ter compensatie wordt Don Carlos koning in Napels, dat de Spanjaarden wisten te veroveren op het leger van Karel VI, en gaat Parma naar Oostenrijk.

vrijdag, augustus 17, 2012

De zaak-Gyllenborg, of Assange in de 18de eeuw

 (Stanhope door Godfrey Kneller, Wikimedia Commons)

Sinds, volgens een verklaring van de Ecuadoriaanse minister van Buitenlandse Zaken, Julian Assange gisteren politiek asiel werd toegekend, als reactie op een dreigement van de Britse minister van Buitenlandse Zaken William Hague om de betrokkene met geweld te arresteren in de lokalen van de Ecuadoriaanse ambassade in Londen, kan ik niet echt anders dan denken aan een episode uit de achttiende eeuw. Assange is uiteraard (nog ?) geen diplomaat, maar het zou niet de eerste Britse inval in een Londense ambassade zijn, mocht Hague zijn dreigement (gegrond in het Britse recht, waarbij de minister van Buitenlandse Zaken kan optreden tegen ambassades, n.a.v. een incident met de Libische residentie in de jaren '80) hard maken...

Op 29 januari 1717 besliste het Britse kabinet, onder leiding van de grote diplomaat James Stanhope (1673-1721) om de Zweedse ambassadeur in London, Karl Gyllenborg (1679-1746) te arresteren. In principe waren ambassadeurs, als vertegenwoordigers van hun soeverein, ook toen onschendbaar in hun persoon en hun residentie. Dan niet op grond van het Verdrag van Wenen van 1961, maar op basis van een consensus onder de voornaamste rechtsgeleerden (Gentili, Grotius of Wicquefort hadden in de zeventiende eeuw de regels terzake op papier gesteld; je kon op dat ogenblik niet echt over "regels" spreken, wel over elementen van consensus tussen auteurs, die werden ingeroepen door practici). 

(Karl Gyllenborg, Wikimedia Commons)

Het respect tussen soevereinen vereiste dat een ontvangststaat een ambassadeur of andere gezant zijn activiteiten onbelemmerd liet uitvoeren, ook al schond hij hierbij de plaatselijke wetten (inclusief het strafrecht). Groot-Brittannië had in 1709, naar aanleiding van een incident waarbij de Russische ambassadeur Matweof gevangen werd gezet voor privé-schulden, al een wettelijke bescherming verleend aan buitenlandse ambassadeurs, waarbij hun volkenrechtelijke immuniteit bevestigd werd (Diplomatic Protection Act).

Nu goed, op deze immuniteit bestond een uitzondering: geen enkele soeverein diende gezanten van een ander te dulden, wanneer er een complot tegen zijn persoon of de regeringsvorm op til was. Normaal diende men dan de ambassadeur uit te wijzen. In hoogst dringende gevallen, waarbij duidelijke aanwijzingen voorhanden waren dat de diplomaat in kwestie tot actie dreigde over te gaan, kon de ontvangststaat overgaan tot de arrestatie, gevolgd door de terugzending. Volgens de Franse specialist Callières (die het verdrag van Rijswijk in 1697 onderhandelde) kon een ambassadeur overigens niet gehouden zijn om bevelen van zijn zendstaat op te volgen, als die ertoe zouden strekken in de ontvangststaat het staatsgezag omver te werpen.

(James III, Wikimedia Commons)

Stanhope maakte van deze mogelijkheid gebruik, door ophef te maken rond een complot waarbij Gyllenborg betrokken was. De katholieke pretendent op de Britse troon, Jacobus III Stewart, zoon van de verjaagde koning Jacobus II, die in 1688 bij de Glorious Revolution was gevlucht uit Engeland, zou Gyllenborg geld hebben aangeboden om Karel XII van Zweden, zijn soeverein, ervan te overtuigen om binnen te vallen in Schotland, via Noorwegen.

De arrestatie van Gyllenborg in zijn residentie zorgde voor behoorlijk wat controverse. Stanhope liet de papieren van de ambassadeur in beslag nemen, en publiceerde brieven die volgens hem duidelijk aantoonden dat de ambassadeur betrokken was in een complot dat vertakkingen had van Rusland, over Zweden en Frankrijk, tot in Spanje.

(Clemens XI, Wikimedia Commons)

Probleem: Gyllenborg handelde helemaal niet op instructie, en Stanhope was hiervan op de hoogte. In werkelijkheid probeerde de ambassadeur geld uit de zakken te kloppen van de katholieke bankier Hoggers, die de katholieke pretendent steunde. De ondernemingen van Jacobus III waren bovendien notoire mislukkingen geweest: de Britten hadden hem bij het Verdrag van Utrecht (1713) doen uitwijzen van Saint-Germain-en-Laye naar Commercy in het hertogdom Lotharingen. Na het grandioos mislukken van een opstand in Schotland, moest Jacobus weer vluchten, van Commercy naar Avignon (1716). Uit Avignon moest hij weer weg na het afsluiten van de Triple Alliantie tussen Frankrijk, Groot-Brittannië en de Staten-Generaal (1717). Uiteindelijk belandde hij berooid als een bedelaar in de Kerkelijke Staten, waar paus Clemens XI hem een villa in Urbino toewees.

 (Karel XII, Wikimedia Commons)

Karel XII van Zweden was uiteraard furieus. Gisteren raadde de voormalige Britse ambassadeur in Moskou sterk af om binnen te vallen in de Ecuadoriaanse ambassade, omwille van het reciprociteitsbeginsel dat ten  grondslag ligt van de diplomatieke immuniteit. Om de gelijkheid tussen staten te garanderen, wordt immuniteit door Staat A maar toegekend aan partijen die ze ook toepassen tegenover de gezanten die Staat A zelf uitstuurt. Assange oppakken in Ecuador, zou een argument kunnen zijn voor twijfelachtige regimes in Rusland, Iran... om te stellen dat Groot-Brittannië de Weense conventie niet toepast, en dan maar zelf de toepassing ervan op te schorten.

Welnu, dat heeft Karel XII in 1717 ook gedaan. Toen hij het nieuws hoorde, arresteerde hij meteen (29 januari 1717) de Britse resident in Stockholm, Jackson. Stanhope probeerde zich te rechtvaardigen door aan alle in Londen geaccrediteerde diplomaten een schrijven te sturen, dat blootlegde hoe Gyllenborg Hoggers had voorgespiegeld met buitenlandse troepen en fondsen in Engeland de regering omver te werpen (12 februari 1717).

Vier dagen later antwoordde de Spaanse ambassadeur Monteleon (wiens soeverein steevast genoemd werd in dit soort van Jacobietische complotten) in een striemend memorandum. De Britse regering had Gyllenborg de kans op een eerlijk proces ontnomen, door hem op basis van geruchten te beroven van de diplomatieke bescherming die elk gezant diende te genieten. Uitwijzing of vragen om zijn terugroeping naar Zweden was proportioneler geweest.  Welke buitenlandse gezant zou nog in vertrouwen naar Londen kunnen komen in de toekomst, gezien wat er met Gyllenborg gebeurd was ? 
"tout le monde sait qu’un ministre étranger n’a point d’autres papiers, que ceux dont il est dépositaire, et qui appartiennent à son souverain, et c’est à lui seul qu’il en est responsable […] ce serait exposer à l’avenir tout ministre étranger, à se voir enlever ses papiers de force, toutes les fois qu’on voudrait, sur le plus léger prétexte, être au fait de ses négociations[…] J’ignore ce que peuvent contenir les papiers pris au comte de Ghillemberg, ni de quelle nature ils sont ; mais si pourtant il s’y trouvait quelques lettres, écrites aux sujets de S.M. Britannique, peut-être croirait-on le pouvoir blâmer. Mais, s’il ne s’en trouve que d’écrites à son souverain ou à ses ministres, dans lesquelles il est du devoir de l’agent diplomatique de dire nettement sa façon de penser, et de proposer tout ce que l’on croit être de l’intérêt de son prince, je ne crois pas que le Comte de Ghillemberg soit obligé d’en rendre compte à qui que ce soit."
Stanhope dreef het echter allemaal nog een beetje verder. Op basis van het alliantieverdrag dat Groot-Brittannië, Frankrijk en de Staten-Generaal sloten in januari 1717, en dat onder andere voorzag dat de staten elkaars rebellen zouden uitwijzen of berechten, eiste hij de arrestatie van Goertz, de eerste minister van Karel XII, die op dat ogenblik in Den Haag was. Goertz had in Parijs geprobeerd om geld los te krijgen voor zijn vorst in de Noorse Oorlog (1700-1721), die op dat ogenblik heel slecht draaide voor Zweden.

Op 19 februari 1717, terwijl de discussie rond Gyllenborg nog in volle gang was, trapten 20 politieagenten van de provincie Holland de deur in bij de Zweedse minister. De vogel was echter gaan vliegen: Goertz was onderweg naar Amsterdam en nam zo snel mogelijk de benen naar Duitsland. De poging mislukte echter: een paar dagen later werd hij gesnapt in Arnhem in de provincie Gelre.

Zweden had nu een probleem met zowel Groot-Brittannië als de Republiek der Verenigde Provincies. Politiek kon Karel XII dit wel missen: in het Balticum stond hij tegenover de tsaar, Denemarken, Polen, Pruisen en George I, de koning van Groot-Brittannië, die echter in zijn hoedanigheid als keurvorst van Hannover ook een stuk van het Zweedse rijk wou inpikken. 

Juridisch stond Karel XII ook niet sterk in Den Haag: Goertz was niet geaccrediteerd bij de Staten-Generaal, maar was op terugreis uit Parijs, en genoot volgens de Staten geen diplomatieke immuniteit (vandaag zou hij die wel hebben, als eerste minister, ongeacht de aard van zijn verblijf). De Zweedse koning ging dan maar over tot represailles tegen de Republiek: de diplomatieke correspondentie van Rumpf, gezant van de Staten in Stockholm, werd in beslag genomen in de haven van Göteborg

De zaak had tegen maart 1717 voldoende politiek dynamiet in zich om te leiden tot een algemene Europese oorlog. Om zich te verdedigen, had Stanhope -zoals hoger vermeld- stukken uit de correspondentie van Gyllenborg gepubliceerd, waarin gealludeerd werd op steun voor de pretendent vanuit het hof van de Franse Regent Filips van Orléans. Dit werd in Frankrijk gezien als een publieke vernedering. De diplomatieke raadgever van de Regent, abt Dubois, nam dan ook het initiatief om de zaak te bemiddelen, samen met Rusland, dat ook was vernoemd in de brieven, en even hard ontkende.

 (George I door Godfrey Kneller, Wikimedia Commons)

De Franse ambassadeurs in Stockholm, Den Haag en Londen kregen het voor elkaar dat Karel XII zich officieel distantieerde van zijn twee gezanten, en voorstelde om Gyllenborg en Goertz zelf te berechten voor hun eventuele wandaden. In augustus liet George I Gyllenborg gaan. 

Goertz kwam vrij op basis van het lokale Gelderse strafrecht: hij had langer dan een maand gevangen gezeten, zonder voor een rechter te worden geleid. Goertz profiteerde dus van de zeer gedecentraliseerde inrichting van de Republiek der Verenigde Provinciën, waar de zeven afzonderlijke gewesten eigenlijk zo goed als soeverein bleven binnen hun eigen grondgebied. Eens de Zweden terug waren, liet Karel XII ook Jackson vrij.

Uiteindelijk had de hele affaire vooral Britse binnenlandse gevolgen. Bij de opening van het Parlement kon George I met succes meer schepen in het Balticum verkrijgen, om zijn Duitse gebieden te beschermen. Dit was een belangrijke overwinning voor Stanhope, die van de gelegenheid gebruik maakte om het kabinet te herschikken en zijn grote rivaal Townshend, die in januari al was gedegradeerd tot Lord Lieutenant of Ireland, de minst belangrijke van alle functies, uit de regering te werken. Ook Townshend's schoonbroer Robert Walpole verdween voor vier jaar in de oppositie.

 (Charles "Turnip" Townshend, Godfrey Kneller, Wikimedia Commons)


Zie ook de bjidrage van Kai Ambos op EJIL-Talk! (de blog van het European Journal of International Law).