woensdag, maart 11, 2015

Artikel 49.3 en de onverwoestbare grondwet van Michel Debré




Zelden is zoveel gedebatteerd rond een artikel uit de Grondwet van de Franse Vijfde Republiek (4 oktober 1958), als artikel 49, derde paragraaf. Deze bepaling laat de eerste minister toe om, na een in de ministerraad overlegd besluit, het lot van de regering te koppelen aan een wetsontwerp in de Assemblée Nationale. Enkel een succesvolle motie van wantrouwen (motion de censure) kan verhinderen dat de tekst wordt aangenomen. De facto leidt dit ertoe dat een ontwerp dat losstaand niet op een meerderheid kan rekenen, toch wordt goedgekeurd. De techniek kan gebruikt worden voor alle ontwerpen rond begroting van de staat of de sociale zekerheid. Bijkomend kan één andere tekst (ontwerp of voorstel) per zittingsperiode hieronder vallen.

Traditioneel vraagt links in Frankrijk om de afschaffing van dit artikel, dat ertoe zou strekken om de parlementaire meerderheid aan banden te leggen ten gunste van de uitvoerende macht. Het 209 artikelen tellende wetsontwerp dat minister van Economie Emmanuel Macron de afgelopen maanden in het parlement verdedigde, is een mooie illustratie van de werkelijke plaats van “l’article quarante-neuf-trois” in de scheiding der machten onder de Vijfde Republiek. 


 
De huidige Franse regering wordt in de Assemblée gesteund door een meerderheid van de Parti Socialiste en de Parti Radical de Gauche (centrum-links).  Bij de parlementsverkiezingen van juni 2012 haalde de partij van president Hollande 280 zetels op 577. De groene (17) en centrum-linkse (12) bondgenoten zorgden samen met onafhankelijke linkse parlementsleden (22) voor een comfortabele meerderheid. Door het verlies van vier zetels bij opeenvolgende tussentijdse verkiezingen en de uittocht van de groene partij na het ontslag van de regering-Ayrault II (april 2014) is het risico op dissidentie binnen de PS-fractie sterk toegenomen. In september verloor links ook de meerderheid in de Senaat na een nederlaag bij de gemeenteraadsverkiezingen (maart 2014), maar deze instelling is nooit doorslaggevend. 

Naar schatting dertig tot veertig “députés frondeurs, te situeren aan de linkerzijde van de partij, stellen zich al maanden kritisch op tegen het economische beleid van de regering-Valls II. In de meeste gevallen onthouden ze zich. Dit bemoeilijkt het stemmen van gevoelige wetsontwerpen. Bij dat van Macron verkondigden meerdere kamerleden in het openbaar verder te zullen gaan, door tegen te stemmen. Ook al kan de oppositie (UMP-UDI) zich gedeeltelijk vinden in de hervormingen, de politieke opportuniteit om een ontbinding van het parlement of het ontslag van de regering uit te lokken, is te mooi om te laten liggen.




De aan het parlement voorgelegde tekst verzamelt diverse maatregelen die de Franse economie moeten dereguleren, van meer zondagswerk, minder beperkingen voor de advocatuur tot de liberalisering van het busvervoer tot belastingvermindering voor distributie van gratis aandelen aan werknemers. Op dinsdag 17 februari 2015 kondigde oud-minister Benoît Hamon aan zich niet te onthouden, maar tegen te stemmen. Samen met Arnaud Montebourg nam hij in augustus 2014 met veel gedruis ontslag uit de regering Valls-I, uit protest tegen bezuinigingen. De regering besliste prompt op woensdag 18 februari om de “49.3” te gebruiken.  


Deze manoeuvres kaderen in de aanloop naar het congres van de Parti Socialiste, dat in juni plaatsheeft in Poitiers. Om de drie tot vier jaar stemmen de partijleden over inhoudelijke moties, die aanleiding geven tot een proportionele verdeling in groepen van de nationale partijraad. Bij de “frondeurs” leeft de overtuiging dat Valls en Macron zich in de minderheid bevinden bij partijkaders en militanten. Macron, oud-zakenbankier en naar Franse normen extreem jong tot belangrijke verantwoordelijkheden geroepen, wordt in de satirische pers opgevoerd als de huilbaby van president Hollande en Pierre Gattaz, voorzitter van de werkgeversfederatie. Invloedrijke figuren uit de buik van de partij, zoals oud-voorzitter Martine Aubry, kozen de uitbreiding van de zondagsarbeid uit de wet-Macron als schietschijf.

Het gebruik van de “49.3” werd in 2006 door toenmalig oppositieleider Hollande aan de kaak gesteld als een “brutaliteit” vanuit de regering en een “ontkenning van de democratie”. In 2007 vroeg kandidaat Royal nog om de inperking van de bepaling totbegrotingsontwerpen, maar in 2012 was het afschaffen van de “49.3” al geen punt meer in de 60 engagementen van kandidaat Hollande. De diepere realiteit van de Franse instellingen is dat de “49.3” onlosmakelijk verbonden is met de verhouding tussen presidentiële en parlementsverkiezingen. Om een einde te maken aan de instabiliteit van de meerpartijenregeringen in de Vierde Republiek(1946-1958) werd het systeem door Michel Debré (1912-1996) zo ontworpen, dat een rechtstreeks verkozen president bij blokkering in het spel van de politieke partijen knopen kan doorhakken. De president stuurt de eerste minister de laan uit naar eigen goeddunken (art. 8) en ontbindt het parlement wanneer de regering geen meerderheid meer heeft (art. 12). In dit laatste geval komen er verkiezingen, maar doet de president zijn termijn gewoon uit (art. 6). 


De Franse politieke geschiedenis wijst uit dat de meerderheid zich steevast verdeelt met het perspectief op de volgende presidentsverkiezingen, ook al zijn die nog jaren ver. Zowel bij rechts als links worden symbooldossiers aangegrepen om zich af te zetten tegen concurrenten binnen de eigen beweging. Zo gaf de verdeeldheid tussen “Chiraquiens” en “Balladuriens” binnen de RPR aanleiding tot de ontbinding van het parlement in 1997 en stelde Jacques Chirac (RPR) zich kandidaat tegen Valéry Giscard d’Estaing (UDF, maar zelfde meerderheid) in 1981. De omvang van de parlementaire fracties maakt hen bovendien moeilijk te disciplineren naar Belgisch model. Artikel 49.3 is een rem op ongebreidelde twisten. Rebellerende parlementairen worden voor het blok geplaatst: wie tegenstemt, wordt met zijn collega’s terug naar de kiezer gestuurd, en dreigt zijn zetel te verliezen. 



Tegelijk levert deze bepaling in fine, net als de communautaire alarmbelprocedure in het Belgische grondwettelijk recht, geen oplossing voor het politieke probleem, dat bij de wil van de actoren zelf ligt. De mogelijkheid om het lot van een tekst te verbinden aan het vertrouwen in de regering geeft deze laatste eerder het overwicht bij het begin van de discussie, met het oog op de algemene stabiliteit van het beleid. De enige mogelijkheid om de bepaling te schrappen is een ombouw van het presidentiële systeem. Iets wat enkel bepleit wordt door de radicaal-linkse formatie van Jean-Luc Mélenchon. De roep om een “sixième république” was nochtans sterk aanwezig in de latere jaren van het presidentschap van Jacques Chirac, gekenmerkt door een verlammende strijd tussen Sarkozy en het zittende staatshoofd. Chirac hield het echter bij een reductie van het presidentiële mandaat tot vijf jaar. Iets wat paradoxaal de macht van het staatshoofd nog versterkt heeft: parlementsverkiezingen en presidentsverkiezingen vallen samen. Eens Sarkozy zich in het middelpunt van de macht had geplaatst, gingen voorstellen tot hervorming terug liggen.

Geen opmerkingen: